Justitie en juridisch – rotacisme 2

Op 19 mei verscheen op deze blog een artikel over rotacisme, de klankverandering die de oorzaak is van het verschil tussen ik was en wij waren, verliezen en verloren, en heel wat andere r’en in de West-Germaanse talen. Hier kun je het artikel lezen. Vandaag gaan we verder met deel 2: rotacisme het Latijn en de Romaanse talen.

Rotacisme: wat is het ook alweer?
Het woord rotacisme is afgeleid van rhō, de naam van de Griekse letter ϱ. Rotacisme is de verandering van een medeklinker in een /r/. In deel 1 heb ik laten zien dat er bij de meeste Germaanse gevallen van rotacisme een /z/ in het spel was: het Proto-Germaanse *wēzum veranderde in waren, *fraluzanaz werd verloren, en uit *deuzą kwam dier.

Vandaag nemen we gevallen van rotacisme onder de loep in het Latijn en zijn Romaanse nazaten. In het Latijn heeft /z/-rotacisme een grote rol gespeeld, net als in de Germaanse talen. Daarnaast zien we in de Romaanse talen gevallen van /d/, van /l/ en – wat we in deel 1 bij de Germaanse talen nog niet gezien hebben – van /n/. We beginnen met het Latijn en gaan dan door naar de Romaanse talen.

Justitie en juridisch
We hebben aardig wat termen uit het Latijn ontleend waar het Latijnse woord voor ‘recht’ in zit. Neem justitie en juridisch. Wat opvalt is dat het ene woord een /s/ heeft en het andere een /r/. Hoe komt dat? Rotacisme!

In onderstaand schema staan meer woorden die van het Latijnse woord voor ‘recht’ afgeleid zijn. Als je ze analyseert, zie je dat links op de stam s een medeklinker of niets volgt, terwijl rechts op de stam iūr steeds een klinker in hetzelfde woord volgt:

In het vroege Proto-Italisch, de gereconstrueerde voorouder van het Latijn die zo’n duizend jaar voor Christus gesproken werd, hadden bovenstaande /r/-vormen nog een /s/: ris was *joweses. Doordat die /s/ tussen klinkers stond, werd het een /z/: *jowezes. Dat kun je vergelijken met wat er in het Nederlands is gebeurd: muis heeft een /s/, maar muizen een /z/.

Net als in de Germaanse talen uit deel 1 veranderde in het Oudlatijn de /z/ in een /r/. De /s/ op het woordeind en voor medeklinkers bleef een /s/. Zo komen we aan het verschil tussen justitie en juridisch. Hieronder staan de drie fases van de ontwikkeling:

Eén muis, twee muren?
Rond 350 v.C. moet die verandering van de Oudlatijnse /z/ in een /r/ hebben plaatsgevonden. Dat leverde allerlei s-r-alternanties op die je kunt vergelijken met Nederlandse alternanties als ik verlies ~ ik verloor en ze was ~ ze waren.

Een voorbeeld is mūs (dat rijmt op cruise), het Latijnse woord voor ‘muis’, een zusterwoord van het Proto-Germaanse *mūs, waar Ne. muis, En. mouse, Du. Maus en Fr. mûs vandaan komen. s had in het Oudlatijn het meervoud *zes. Die /z/-vorm werd door rotacisme mūrēs.

In het Germaans had het meervoud ten tijde van het Germaanse rotacisme nog geen /z/ maar een /s/. De Nederlandse /z/ in muizen ontstond pas in het Oudnederlands, toen het rotacisme al eeuwen was uitgewerkt. Daardoor is ons meervoud niet *muren geworden.

Honest en hono(u)r
In sommige gevallen gebeurde in het Latijn wat er met het Duitse ich war is gebeurd. Ich war was in het Oudhoogduits ih was, net als ik was en I was. De vorm had nooit rotacisme ondergaan doordat hij nooit een /z/ had gehad. Maar de meervouds-/r/ van waren breidde zich later analogisch uit naar het enkelvoud en nu hebben alle vormen een /r/: ich war en wir waren.

Hetzelfde overkwam het Latijnse honōs ‘eer’, dat we nog in Cicero’s werk in de eerste eeuw v.C. vinden. Doordat alle andere naamvallen een /r/ hadden, zoals de tweede naamval honōris ‘van de eer’, kreeg honōs een analogische /r/: honor. Daartegenover bleef honestus ‘eerlijk’ staan. Denk aan de Engelse leenwoorden honest en hono(u)r (< Oudnormandisch honour < Latijn honōrem, vierde naamval).

Part en fleur
In de Romaanse talen – behalve het Roemeens – zijn de Latijnse naamvallen verdwenen. Bijzonder is dat gewoonlijk niet de eerste naamval overbleef, de basisvorm die voor het onderwerp van de zin gebruikt werd, maar de vierde, die voor het lijdend voorwerp gebruikt werd. Die vierde naamval verdrong dus alle andere. Zo verdween de eerstenaamvalsvorm pars ‘deel’ en ontstonden uit de vierdenaamvalsvorm partem de woorden Fr. part en It., Sp., Po. parte. Van het Franse woord komt ons woord part.

Doordat de eerste naamval wegviel, verdween ook de s-r-alternantie die veel zelfstandige naamwoorden in het Latijn nog hadden. Zo stond aanvankelijk de eerste naamval flōs ‘bloem’ tegenover de vierde naamval flōrem, maar flōs verdween en uit flōrem ontstonden Fr. fleur, It. fiore, Sp. flor en Pt. flor en chor. Die woorden hebben dus geen s-r-alternantie meer.

Tempo en temporeel
In het Latijn hadden onzijdige woorden in de vierde naamval dezelfde vorm als in de eerste. Onzijdige woorden met een s-r-alternantie hadden in de vierde naamval dus ook een /s/, in tegenstelling tot woorden als flōs. Tempus ‘tijd’ was in de vierde naamval dus niet *temporem, zoals flōrem, maar gewoon tempus. Het meervoud had wel een /r/: tempora. In onderstaand schema zie je de verschillen tussen woorden als flōs en woorden als tempus:

De naamvalsverschillen zijn weliswaar verdwenen, maar de Romaanse talen hebben natuurlijk nog wel een meervoud. Hebben de nazaten van de meervoudsvorm tempora die /r/ dan nog? Alleen in het Roemeens. Daar is het namelijk timp in het enkelvoud en timpuri in het meervoud. De andere Romaanse talen vonden tóch een manier om ook deze alternantie op te ruimen: tempus werd verbouwd tot een mannelijk us-woord, zoals fīlius ‘zoon’:

Van het Latijnse meervoud tempora is in deze talen dus niets over. De stam tempor is nog wel bewaard in woorden die later uit het Latijn zijn ontleend, zoals Fr. temporel en It. temporale, van temporālem.

Hetzelfde gebeurde met corpus ‘lichaam’ en pectus ‘borst’. In het Italiaans heb je corpo en petto (denk aan iets in petto hebben), met als meervoud corpi en petti in plaats van *corpora en *pettora, tegenover corporale ‘lichamelijk, corporeel’ en pettorale ‘pectoraal’.1

Ella es, ella era
Bij de zelfstandige naamwoorden is de s-r-alternantie dus compleet uitgevlakt. Restjes van de alternantie vinden we nog wel bij het werkwoord ‘zijn’. In het Latijn stonden tū es ‘jij bent’ en illa est ‘zij is’ bijvoorbeeld tegenover tū eris ‘jij zult zijn’ en illa erat ‘zij was’. De /r/-vormen eris en erat waren ontstaan uit de /z/-vormen *ezes en *ezād.

In onderstaand schema staan restjes van die s-r-alternantie bij elkaar. De dagelijkse taalgebruiker zal die niet meer als alternantie zien maar als onregelmatigheid.2

Het is nu tijd om de klok vooruit te zetten en te kijken naar gevallen van rotacisme die ontstaan zijn in de Romaanse talen zelf – geen gevallen van /z/-rotacisme, maar van /l/-, /d/- en /n/-rotacisme.

Obrigado, prazer en branco
Het Portugees had het vroeger niet zo op de combinaties /pl/ en /bl/. De taal heeft er alles aan gedaan om ervan af te komen. Het cluster /pl/ veranderde in de meeste gevallen via allerlei tussenstappen in ch-, uitgesproken als sj- /ʃ/. Pluviam ‘regen’ (denk aan Fr. pluie) werd bijvoorbeeld chuva. Soms veranderde /pl/ echter in /pr/, zoals in prazer, de Portugese evenknie van het Franse plaisir en plaire. De /l/ werd ook een /r/ in /bl/, dat in /br/ veranderde, zoals in obrigado ‘bedankt’, dat dezelfde herkomst heeft als ons leenwoord obligaat ‘verplicht’. In onderstaand schema staan voorbeelden:

Belangrijk is dat in woorden als palavra ‘woord’ uit parabolam geen rotacisme is opgetreden, ondanks dat ook daar een /l/ in een /r/ is veranderd. In die woorden is metathese opgetreden: de /l/ en /r/ zijn gewoon van plek gewisseld.

Rome, Sicilië en Napels
In het Romanesco, de streektaal van Rome en omstreken, is rotacisme opgetreden bij de /l/ op het eind van lettergrepen. Zo staat tegenover het Italiaanse il sole ‘de zon’ het Romeinse er sole (uitgesproken als er tsole) en tegenover It. alto ‘hoog’ de Romeinse vorm arto.

Steken we de zee over naar het zuiden, dan komen we op Sicilië. Daar vinden we /d/-rotacisme: in bepaalde posities is de /d/ in een /r/ veranderd. Hieronder volgen enkele voorbeelden uit Palermo.

Dit /d/-rotacisme is overigens vrij frequent in de Italiaanse streektalen: ook in bijvoorbeeld het Napolitaans en het Sardijns vinden we /d/-rotacisme. Hier wat Napolitaanse voorbeelden:

Het Roemeens en zijn r’en
Over het Roemeens hoor je me niet zo vaak op deze blog. Dat komt omdat ik de taal zelf niet spreek en omdat het een taal is waar we in ons deel van Europa nauwelijks mee in aanraking komen, waardoor het voor Nederlandstaligen een beetje een ver-van-ons-bed-show is. Maar dat doet natuurlijk niks af aan hoe interessant het Roemeens is. Deze Oost-Romaanse taal heeft namelijk heel wat bijzondere kenmerken.

Ten eerste heeft het Roemeens een zeer vergaande vorm van /l/-rotacisme ondergaan: alle gevallen van een Latijnse /l/ tussen klinkers zijn /r/ geworden: lem ‘zon’ werd bijvoorbeeld soare. Die verandering moet al vroeg zijn opgetreden, want de dubbele oftewel lange /ll/ is niet aangetast: caballum ‘paard’ werd cal.3 Hieronder vind je enkele Roemeense voorbeelden. Daarna gaan we naar de zeldzaamste vorm van rotacisme.

In deel 1 en tot nu toe in deel 2 heb ik alleen verteld over de /z/, /l/ en /d/ die in een /r/ veranderden. Dat zijn allemaal medeklinkers die je maakt door met je tong naar de tandkas te gaan. De /n/ is ook zo’n medeklinker, maar in de behandelde Germaanse en Romaanse talen zijn daar geen voorbeelden van. In het Romeens wel. We sluiten af met een aantal voorbeelden uit de standaardtaal en uit het Istro-Roemeens, dat gesproken wordt op het Kroatische deel van het schiereiland Istrië:

  1. Soms is een onzijdig woord niet in een mannelijk us-woord veranderd, maar in een mannelijk woord dat zich gedraagt als flōs ~ flōrem. Genus ‘soort’ was er zo een: het was in vierde naamval in het klassieke Latijn ook genus. In het Proto-Romaans werd het woord mannelijk en kreeg het in de vierde naamval de vorm *generem, op basis van de stam van de andere naamvallen: gener. Van *generem komen Fr. genre, It. genere, Sp. género en Po. género.
  2. Bijzonder is dat de Spaanse tegenwoordigetijdsvorm tu eres ‘jij bent’ van origine een toekomendetijdsvorm is: ‘jij zult zijn’. Toen door t-wegval de derde persoon est in es veranderde, dreigde hij samen te vallen met de jij-vorm es. Dat was niet handig, want in het Spaans wordt het onderwerp gewoonlijk weggelaten, dus je zou aan es niet meer hebben gehoord of het een jij- of hij/zij-vorm was. De oude toekomendetijdsvorm eres kwam te hulp en werd de nieuwe jij-vorm van de tegenwoordige tijd.
  3. Van die dubbele /ll/ weten we dat hij al verkort werd tot /l/ in de derde eeuw na Christus. Als het rotacisme was opgetreden nádat die dubbele /ll/ verkort was tot /l/, had hij meegedaan en was het paardwoord veranderd in *car in plaats van cal. Dat is niet gebeurd, dus het /l/-rotacisme dateert van vóór de vierde eeuw.

Plaats een reactie

Maak een website of blog op WordPress.com

Omhoog ↑